Un contribucion di Ken Mangroelal
De wereld was voor mij in zones verdeeld: plekken waar ik mocht komen en niet. Streng verboden waren de ‘Bachelors’ Quarters’, het terrein dat aan onze woonwijk grensde waar contractarbeiders woonden die werkten bij de olieraffinaderij; de ‘village’, een dorpje waar de huisjes – schots en scheef – waren opgetrokken uit sloophout en golfplaten van zink, en beschutting boden aan de have-nots; en tenslotte de zwarte kerken. Met het laatste verbod had ik de meeste moeite. In het begin als ik langs zo’n kerk liep, versnelde ik mijn pas.Maar vaak klonk er gezang van een passie, devotie en spiritualiteit doortrokken dat ik er koud van werd. Om van deze verboden vrucht te kunnen genieten hield ik de pas steeds vaker in.
Moggie, zangeres en pianiste en hoge priesteres voerde onder haar satanische begeleiding de gemeente tot een diep, intens, waanzinnig belijden van haar geloof. Soms zo schrijnend dat ik er bang van werd. Voor mij was zonneklaar: deze mensen zijn bereid te sterven naast Christus aan het kruis.
De laatste keer dat ik Moggie zag was op Goede Vrijdag, op het heetst van de dag. Zij lag midden op het kruispunt voor de kerk op het zinderend hete asfalt in gekruisigde houding.
De politie en de geneeskundige dienst moesten worden ingezet om haar van haar via dolorosa af te leiden.
Ja, haar geloof was diep en bloedserieus. Misschien was zij na die dag van alle zonden vrij. Haar vervoering heeft nooit meer in de straat geklonken.